Maak kennis met Kantoor Vreugdenhil.
Van Bergen (1954) is econoom en journalist. Ze vroeg zich af wat die inkomstenstijging betekende voor de manier waarop wij leven. Het antwoord op die vraag werd haar boek Gouden Jaren. Hierin beschrijft ze hoe ons dagelijks leven in een halve eeuw onvoorstelbaar is veranderd. Ze vertelde er gisteravond over in Uithuizermeeden en illustreerde haar lezing met veel foto’s, die een golf van herkenning opriepen. En hilariteit.
Verschillen
Van Bergen sprak onder andere over de verschillen in eerste levensbehoeften. Eten, verwarming, wonen, huizen. In 1956 had nog maar dertig procent van de huizen een badruimte. Een baby’tje kon misschien nog van het privilege genieten om een badje voor zich alleen te hebben, maar de andere kinderen moesten één keer in de week om de beurt in dezelfde teil. „En dan hoopte je maar dat je voorganger niet in het water had geplast.” Mensen die rijker worden, gaan niet meer van hetzelfde kopen, maar hun behoeftes gaan veranderen, legde Van Bergen uit. Vijftig jaar geleden werd globaal dertig procent van een inkomen besteed aan voeding, nu is dat nog zes procent. Vijftig jaar geleden kwam vakantie kwam in het woordenboek van de meeste mensen niet voor. In de huidige tijd gaan veel mensen zelfs meerdere malen per jaar op vakantie, het hele jaar door. Een ander aansprekend en zeer herkenbaar voorbeeld zijn de veranderingen op het gebied van telefonie. In 1956 had zestien procent van de bevolking zelf een telefoon. Begin jaren zeventig was dat ongeveer de helft. Wie geen telefoon had, belde bij de buren of in een telefooncel. Bellen was schreeuwend duur, zeker naar het buitenland. Een uur bellen met België kostte in 1955 bijna een bruto minimum weekloon. Begin jaren zestig waren de autowegen nog leeg. Maar veilig waren ze allerminst. Zou de groei van het aantal verkeersdoden van toen gelijk op gegroeid zijn met het aantal auto’s, zouden er nu jaarlijks 42.000 slachtoffers, nu zijn dat zeshonderd.
Grootste verworvenheden
Een van de allergrootste verworvenheden uit de gouden jaren is het besef dat alle talenten moeten worden benut. Afkomst speelt steeds minder een rol bij iemands school- of beroepskeuze. Ouders hoeven hun kinderen niet meer op jonge leeftijd aan het werk te zetten en de maatschappij kan zich permitteren om te investeren in onderwijs. Ook in de gezondheidszorg is de vooruitgang evident. Niet alleen is er rechtstreeks meer geld te besteden, maar meer geld leidt ook tot meer kennis. Tekenend is de verandering in de tandheelkundige zorg. In 1960 had een op de drie Nederlanders een kunstgebit. In sommige gevallen werden bij een meisje, bij wijze van bruidsschat, haar tanden alvast getrokken en kreeg ze een kunstgebit mee. Het zou haar aanstaande kosten besparen.
Economische groei
De economische groei is vooral te danken aan de groei van arbeidsproductiviteit, was de constatering van Van Bergen. Er zijn steeds minder mensen nodig om een bepaalde hoeveelheid producten te maken. Veel beroepen zijn verdwenen. Spullen worden steeds goedkoper, diensten worden steeds duurder. „Niet alle veranderingen zijn verbeteringen", vond Van Bergen. „Soms betekent rijker worden vooruitgang, maar zeker niet altijd. Tot een bepaald niveau leidt meer inkomen tot meer geluk, maar waar die grens precies ligt … In ieder geval leven we nu een stuk comfortabeler.” Ze constateerde: „Als ik kijk met de bril van mijn oma, die overleed in 1959, val ik van de ene verbazing in de andere over de grote rijkdom die in zo’n korte tijd zo gewoon is geworden.” Na het verhaal van Van Bergen, kwamen ook de ervaringsverhalen uit het publiek en kon men boeken laten signeren door de auteur. De aanwezigen hebben genoten van een blik in een verleden, dat eigenlijk nog maar pas achter ons ligt.